262
8 APRIL 1924.
In de eerste plaats wil ik beginnen over de samenstelling
van den Raad naar aanleiding van den uitslag der verkiezingen.
Mijnheer de Voorzitter, het was de eerste maal, dat de
gemeenteraadsverkiezingen gehouden werden onder het al
gemeen mannen- en vrouwenkiesrecht en het kan U bekend
zijn, dat in bijna alle plaatsen, waar de Soc. Dem. Arb.
Partij voor de eerste maal deel heeft genomen aan een
dergelijke verkiezing, zij haar zetels zag verminderen. Is het
dan wonder, Mijnheer de Voorzitter, dat ook onze partij
haar zetels niet gestand kon houden en zag terugloopen tot
drie. Maar, Mijnheer de Voorzitter, kan men zeggen, dat
andere partijen zulke groote resultaten kunnen boeken?
Immers neen, Mijnheer de Voorzitter. Wel heeft de R. K.
Staatspartij haar zetels zien stijgen van 9 op 11 en heeft
alzoo een meerderheid. Maar, Mijnheer de Voorzitter, heeft
het kiezerscorps haar die meerderheid bezorgd? In geen
geval, zulks hebben zij te danken aan den heer Haaiman;
door zijn schuld en aan niemand anders heeft de overzijde
het te danken, dat zij daar met 11 menschen zit. Is dat de
wil geweest van het kiezerscorps? Neen, Mijnheer de Voor
zitter, de kiezers hebben anders gewild. Ik heb gezegd,
Mijnheer de Voorzitter, dat andere partijen ook niet zulke
groote resultaten kunnen boeken; maar voor een partij (wat
geen partij is) moet ik een uitzondering maken, n. 1. voor
den heer Haaiman. Hij had succes, zulks is niet te ont
kennen. Alleen is het jammer, dat de kiezers van die lijst
bedoeld hebben links te stemmen en hun stemmen naar
rechts zijn overgegaan.
Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu aan de samenstelling
van het College. In het afdeelingsonderzoek is door mij
gezegd, dat de meerderheid van het College zich in haar
ware gedaante heeft laten zien, n. 1. van den conservatieven
kant. Mijnheer de Voorzitter, ik vermeen, dat ik zulks niet
nader behoef aan te toonen. In het antwoord op het Centraal
Rapport wordt gezegd, dat bedoeld lid de gegrondheid moet
aantoonen van zijne bewering, dat de heer Pels ter een