8 APRIL 1924. 265 hoe rijmt zich dat te zaam met hetgeen U nu voorstelt? Waar blijft de maatstaf en de waarde, als de een behalve den kindertoeslag, vaak 6-8 of 10 gulden, misschien nog wel meer, zal verdienen? Mijnheer de Voorzitter, het doet mij dan ook genoegen, dat er een minderheid in het College is, die een andere meening is toegedaan. Zeer terecht is hetgeen de minderheid zegt, dat er thans op geenerlei wijze mag bezuinigd worden noch door pensioenkorting, noch door salarisvermindering. Er heeft reeds, Mijnheer de Voorzitter, een verlaging plaats gehad, n. 1. door afschaffing van den vacantietoeslag. En heeft het politiepersoneel niet reeds tweemaal die verlaging ondergaan en wel met de verlenging van den arbeidsdag en het afnemen van den vacantietoeslag Neen, Mijnheer de Voorzitter, er bestaat geen reden om zulks te doen. Indien de financieele toestand van de gemeente niet rooskleurig is, waarom komen Burgemeester en Wet houders dan niet met voorstellen tot het instellen van een bedrijfsbelasting: daaruit is nog wel geld te halen, maar daar wil het College nog niets van weten. De meerderheid wil het halen in de eerste plaats van hun personeel en dat, Mijnheer de Voorzitter, is onbillijk. Van dit thema wil ik voorloopig afstappen en wil ik eenigszins volgen het Antwoord van Burgemeester en Wet houders op het Centraal Rapport, n. 1., dat het College er niet toe over kon gaan om de motie door den heer Haai man ingediend, om de meerdere uren dan 52 te beschouwen als overuren en uit te betalenzulks wekt bij mij geen verwondering. Maar, Mijnheer de Voorzitter, is de heer Haaiman daar eigenlijk zelf niet de schuld van? Is hij het zelf niet geweest, die de 48-urige werkweek voor het politie personeel den nek omdraaide? Indien de heer Haaiman voor ons voorstel gestemd had, betreffende het behoud van de 48-urige werkweek en de overige uren uit te betalen, dan, Mijnheer de Voorzitter, was de 48-urige werkweek behouden gebleven. Maar neen, Mijnheer de Voorzitter, dit succes gunde hij zeker niet aan onze fractie en kwam met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 265