8 APRIL 1924. 267 der werkloozen geplaatst zullen worden. Ik zou willen vragen, is hun dan een zeker loon gegarandeerd Zoo ja, welk loon is dat dan en onder welke voorwaarden werken die menschen dan? Want de meesten, die er geplaatst zullen worden, kunnen dat werk niet zoo goed als beroepsmenschen. Wat zal er met de overige 30werkloozen gebeuren? Ik hoop, dat daar een goede regeling voor getroffen wordt. Mijnheer de Voorzitter, ik moet er mijn teleurstelling over uitspreken, dat de Raad het niet noodig geoordeeld heeft bij de samenstelling van de commissie van advies in zake werkverschaffing een der grootste organisaties uit te sluiten hier heeft de Raad (ik moet het tot mijn spijt zeggen) een groote onrechtvaardigheid begaan. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop, wanneer de gelegenheid zich voordoet, dat de Raad deze fout zal herstellen. Mijnheer de Voorzitter, ik heb in het begin mijner rede gezegd, dat ik kort zal wezen om bij de desbetreffende hoofdstukken het een en ander nog te zeggen. Ik dank U. De heer VAN LUIJTELAAR heeft bij het doorlezen van de memorie van antwoord op het centraal rapport den zelfden indruk gekregen als de heer Hornix, n. 1. dat dit antwoord doortrokken is van een geest van „Rechthaberei" en verzet tegenover de denkbeelden en de wenschen van den Raad. Nu Spr. zooeven de sombere uitlatingen van den heer Appelboom heeft vernomen, wil hij even een uit stapje maken, dat hij eerst niet voornemens was geweest te doen, en wel op onderwijs-terrein. Er is daar voor den bezuinigingsinspecteur nog heel wat te doen! Spr. doet daarop voorlezing van een schrijven van den heer Rooseboom, voorzitter der Stichting Nutsscholen, waaruit blijkt, dat deze scholen hunne boventallige leerkrachten niet konden afschaffen, omdat er zoo getraineerd werd met de goedkeuring van het plan tot verbouwing van de school in de Catharinastraat. In 1921 werd het bouwplan reeds ingediend, doch eerst in 1923 kon de verbouwing plaats

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 267