8 APRIL 1924. 269 motie wordt gezegd, dat Breda voor een overwegend deel uit Katholieken bestaat en ook de Raad een Katholieke meerderheid heeft en hierbij hebben wij niet enkel 't oog op de leden onzer fractie, doch er zijn in ons midden nog meer leden, die er prijs op stellen Katholiek genoemd te worden en dit ook zijn. Hoe komt de groote meerderheid van 't College er toe deze leden niet te rekenen tot de Katholieken? Meerderen onzer hopen zelfs nog eens op toenadering en daarom moet 't College ons niet blijven scheiden, als wij spreken van Katholieken. Die groote meerderheid begrijpen we toch eigenlijk niet goed, want ik herhaal nog eens uitdrukkelijk, dat tegen den vorm en inhoud van onzen brief aan 't College zich geen enkele stem in onze fractie heeft verheven en evenmin tegen 't stellen van de motie, die trouwens geheel gelijk was aan den briefinhoud. En nu doet ook het slot van de beant woording van de groote meerderheid van 't College ons zoo vreemd aan, waar het vaderlijk ernstig, ja verwijtend klinkt en nu citeer ik „of uitstel van de rede van den heer „Van Lu ij te laar geen winste zou hebben gebracht". Ik kan me wel begrijpen, dat iemand spijt heeft om welke reden dan ook dat hij aan iets heeft medegedaan, maar ik verklaar niet te kunnen begrijpen, hoe zoo iemand, dan achteraf meedoet aan dergelijke vermaningen, die we toch eenvoudig naast ons neerleggen en mede instemt met het z. g. kapittelen van vroegere medestanders. Wat een houdingAchteraf dienen van goeden raadWaar wij in groote meerderheid blijven staan voor hetgeen we deden en wij zullen zelf onzen tijd kiezen, waarop wij meenen iets tot Uw College te moeten zeggen en heb ik een opdracht aanvaard en ik ben daar niet vierkant tegen dan kwijt ik me van die opdracht, ook al belieft men dit onhoffelijk te noemen. Of was het hoffelijk het publiceeren van 't antwoord van 't College van Burgemeester en Wethouders in de courant op onzen brief, nog vooraleer de leden onzer fractie hadden kennis genomen van dit schrijven?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 269