8 APRIL 1924.
271
moeten bevorderd worden en dan voelen wij eenige voorname
belangen dezer gemeente veiliger in handen van een loco
burgemeester uit de meerderheid der bevolking.
't College van Burgemeester en Wethouders weet zeer
goed, dat de heer F eb er mede met behulp van leden onzer
fractie tot wethouder is gekozen, die daardoor bewezen, hem
een plaats te gunnen in 't College van Burgemeester en Wet
houders, maar daarom behoeven zij nog niet in te stemmen
met zijne aanwijzing tot loco-burgemeester. Dat is weer iets
anders, tenzij bij de Katholieke leden van 't College geen
geschikt candidaat gevonden werd, maar dat moet dan ook
bewezen worden. Die redelijke vraag is ook al weer niet
beantwoord en voorloopig blijven wij dus vasthouden aan
de motie en blijven van meening, dat het alleszins billijk is,
dat, wanneer in eene gemeente als Breda van de gewenschte
gedragslijn wordt afgeweken, wordt gevraagd, dat worde
aangetoond, dat gemeentebelangen de benoeming van den
heer Feber noodzakelijk maakten. Niet wij moeten onder
de gegeven omstandigheden aantoonen, dat daardoor belangen
zijn geschaad, maar de groote meerderheid van 't College
moet aantoonen, dat er voldoende redenen aanwezig waren
om van de door de omstandigheden aangewezen gedragslijn
af te wijken, 't Is te betreuren, dat de groote meerderheid
van 't College dit niet voelt en inziet; iets wat andersdenkenden
zelfs als billijk erkennen. Wat zooeven de heer Zijl mans
ook deed.
In plaats van ons aan te raden royaler te handelen en
onze bewering terug te nemen, zou het royaler van 't College
van Burgemeester en Wethouders zijn, te erkennenwe
hebben rechtmatige wenschen over 't hoofd gezien.
Wanneer de Voorziiter erkende, dat hij beter zou hebben
gedaan, als hij niet had medewerkt aan de aanwijzing van
den heer Feber tot loco-burgemeester, waarop zooeven de
heer Z ij 1 m a n s ook doelde.
Wanneer Wethouder Feber erkende beter gedaan te
hebben, als hij zelf niet meegewerkt had aan eigen aanwijzingen.