276
8 APRIL 1924.
Jan en Piet, beginnende: „Op wie stemde gij, Jan?" Daarin
passeeren de diverse tegenstanders de revue, om dan natuurlijk
te eindigen met: „Dus Jan, ge wit het, allemaal stemmen
op Cerutti, op de Katholieke lijst no. 7. Dat zijn onze
mannen. Nou, ou doe".
Ook ik word gewogen en te licht bevonden en ik noodig
U uit om met mij te bewonderen de schoone wijze, waarop
zulks geschiedtluister
Jan„Maar wie motten we dan stemmenHaaiman b. v.?"
Piet: „Ben de nou gek Jan. Den dieën, die draait met
„alle winden mee. Lest was ie Sociaal-Democraat en nou
„stond ie met den verjaardag van Prinses Juliana al op het
„Stadhuis. Ik wed, dat ie met het jubileum van de Koningin
„met oranje in zijn knoopsgat loopt."
Jan: „Maar ze zeggen toch, dat het een gladde vent is."
Piet: „Dat haalt oe de bliksem. Hij het ook altijd in vet
gedaan."
Welnu is het wonder, dat men den geweldigen geest, die
hieruit straalt, bewonderende tot de conclusie komt, dat de
namen Jan en Piet hier niet deugen, te alledaagsch zijn en
vervangen zouden moeten worden door Felix en Henri, te
meer als men het prentje ziet, ja, Mijnheer de Voorzitter,
het blad is geïllustreerd ook, dat boven deze samenspraak
prijkt, twee mannen zittende aan een potje bier. Doet je dat
niet onmiddellijk aan „Zum Franciscaner" denken?
Neen, dan het in hetzelfde blad voorkomend stukje van
het ons helaas te vroeg ontvallen medelid, den heer
Oostvogels.
Dit is andere taal. En wanneer ik daar lees hoe hij vol
pathos zegt: „Het is daarom, dat ik mij opnieuw schaar in
„de rijen van het legioen Schaepman," dan roep ik onwille
keurig uit:
„O, Varus-Schaepman, geef ons onzen Oostvogels weer"
En niet alleen met de pen, maar ook met het woord zijn
de heeren op het politieke oorlogspad geweest. Hadden noch
de S. D. A. P., noch ik het genoegen den degen van het