280 8 APRIL 1924. De intellectueele versterking der overzijde is door mij gaarne met instemming begroet, ja. Mijnheer de Voorzitter, wij zouden kunnen zeggen, dat we als het ware tot de middeleeuwen en den tijd der gilden zijn teruggekeerd. Want bestaat de R. K. fractie thans niet uit meesters en gezellen? Thans, Mijnheer de Voorzitter, kom ik tot de wethouders verkiezing en wil ik beginnen met een hartelijk woord van dank aan de leden van den Raad, die bij die gelegenheid hun stem op mij uitbrachten, voor het in mij gestelde ver trouwen en dan, Mijnheer de Voorzitter, doet het mij ernstig leed, doch moet ik U, Meester Doctor Willem George Alphons van Sonsbeeck, er een ernstig verwijt van maken, dat gij U met het volle gewicht van Uwe persoon lijkheid hebt geworpen in dezen wethoudersverkiezingsstrijd, geheel in strijd met het feit, dat een burgemeester boven de partijen behoort te staan, geheel in strijd met de woorden door U zelf eens tot mij gesproken, dat een burgemeester tevreden moet zijn met de wethouders, die hij krijgt. Wellicht zult gij straks op hoogen toon bewijs eischen van deze bewering, maar bij voorbaat wijs ik dat af; gij weet maar al te goed, dat een dusdanig positief bewijs zoo gemakkelijk niet kan worden geleverd, maar ik ben overtuigd, dat er wel haast niemand in dezen Raad zal zijn, die niet hetzij openlijk, hetzij innerlijk met mij van hetzelfde gevoe len is. Gij waart dermate aangetast door febris febriana epidemica, dat gij geen middeltje goed genoeg hebt geacht, om uw doel, de herkiezing van Wethouder Feber te bereikenhet muisje met het staartje daarbij geheel vergetend. Toch is Uw succes niet overgroot geweest, slechts het lot kon de beslissing brengen, al moge de heer Feber nu zeggen: „ziet ge wel Korteweg, God heeft het zoo gewild". Ook, Mijnheer de Voorzitter, verschaft het mij wel een weinig leedvermaak, dat zij, die zich afzijdig hielden, denkende dat het wethouderschap voor mij zou beteekenen, to be or not to be in hunne verwachtingen zijn teleurgesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 280