8 APRIL 1924.
283
Kunnen verschillende daarin opgenomen hoofdstukken be
sproken worden bij de daarop betrekking hebbende begroo
tingen of hoofdstukken, wel lijkt het mij hier de plaats om
de kwestie der financiën, het voornaamste en niet het minst
moeilijke onderdeel van het gemeentebeheer, te behandelen.
En dan wensch ik in de allereerste plaats op te komen
tegen het bedekte verwijt, als zou het raadsbesluit van het
vorig jaar om f 100.000 van het vermoedelijk batig slot van
1922 te brengen op de rekening van 1923, de oorzaak zijn
dat in 1924 de belasting zal moeten worden verzwaard.
Evengoed zou men kunnen zeggen: had men in 1922 de
belastingbetalers nog een f 500.000.meer laten betalen,
dan zou in 1924 heelemaal geen inkomstenbelasting noodig
zijn geweest.
Bovendien wordt verzwegen en in de nota van antwoord
geschiedt zulks ten tweede male, dat het College destijds
zelf heeft voorgesteld om f 67.000 ten bate van 1923 te
brengen, alzoo een verschil latende van f 33.000 en voor
1924 1/3 daarvan of f 11.000.
Zou er eenige belastingverhooging moeten komen iets
wat ik op zichzelf heelemaal niet verschrikkelijk vind dan
zal dit naar mijne meening hoofdzakelijk te wijten zijn aan
het feit, dat we dit jaar een overgangsjaar hebben, wat ook
door het College als een der oorzaken wordt genoemd.
Bovendien zal de noodzakelijkheid tot belastingverhooging
pas blijken, wanneer de factor voor 1924 zal moeten worden
vastgesteld, op welk tijdstip we bovendien de laatste jaren
hebben ons dit geleerd den toestand beter zullen kunnen
overzien dan thans het geval is. Mij wil het voorkomen,
dat het College den toestand wel wat te donker afschildert
en komt het zelf niet tot deze conclusie wanneer wij
in de nota van 17 Januari lezen:
„Intusschen is het wel te verwachten, dat de opbrengst
„aan inkomstenbelasting van het belastingjaar 1924-1925 in
„werkelijkheid niet f609.000.— zal behoeven te zijn. Hier-
„omtrent zal bij het vaststellen van den vermenigvuldigings-