8 APRIL 1924.
285
Bezien wij deze cijfers nader, dan zien we al, dat het
antwoord absoluut onjuist is.
Zien wij.eens naar 1921. Aangevangen met een batig slot
van f 16.398.02 eindigt dit jaar met een batig slot van
f301.143.66. Is dat nu een nagenoeg evengroot overschot?
En dat nog wel na de terugbetaling der 30°,belasting.
Reeds in 1920 komt er een grooter batig slot van circa
f 118.000.—gevolgd door 1921 met een dergelijk groot
bedrag; 1922 doet deze bedragen al heel weinig verminderen.
En was het daarom niet zeer verstandig, om weer wat even
wicht te brengen in de verhoudingen door op den dienst
van 1923 die f 100.000.over te brengen? 1924 heeft dan
nog alle reden tot tevredenheid en ook voor 1925 zal nog
wel wat overschieten; daaromtrent ben ik op dit oogenblik
nog heelemaal niet ongerust.
Zouden we nu verder reeds thans debatteeren over het
bedrag, dat in 1924 aan inkomstenbelasting noodig zal zijn?
Ik geloof, dat we wel een bedrag op de begrooting kunnen
brengen om deze sluitend te maken, doch dit behoeft geens
zins het definitieve bedrag te zijn,
Bovendien, Mijnheer de Voorzitter, hoe staat het met
den dienst 1923? Deelt het College hieromtrent al zeer weinig
mede, mij zij het vergund daaraan dan een en ander toe te
voegen.
Op een papiertje, dat zoo bij gelegenheid eens op mijn
schrijfbureau kwam waaien, lees ik het navolgende;
„Blijkens verkregen inlichtingen van den
„Heer Inspecteur der Directe Belastingen
„bedroeg op 7 Januari 1924 het aantal aan
klagen: 6147 met een totaal opbrengst van f 313.340.84
„zoodat de opbrengst per aanslag bedraagt
„rond f 51.
„Nog moesten worden behandeld 2600
„aanslagen, waarvan derhalve de opbrengst
„geraamd kan worden op rond- 132.600.