8 APRIL 1924.
287
thans zal ik den Raad maar mededeelen, wat het College
blijkbaar niet weet of verzwijgt.
Als we in deze maand de f 77.000.— als slotuitkeering
hebben genoten, komt in Augustus a. s. nog een laatste
slotuitkeering van f 90.000.en in April van het a. s.
jaar nog een allerlaatste slotuitkeering van f 50.000.—,
waarvan de eerste vermoedelijk nog wel ten bate van den
dienst 1923 zal kunnen worden gebracht. Alsdan zal de in
komstenbelasting voor den dienst 1923 opgebracht hebben
f 425.000.— en heeft dus „der Mohr seine Schuldigkeit
gethan." Bovendien is er dit jaar ruim f 80.000.af
gegaan als verrekening met het Rijk van kwade posten
over de laatste jaren. Feitelijk heeft de inkomstenbe
lasting f82.000.— meer opgebracht en een volgend jaar
zal er zoo'n hoog bedrag wel niet meer voorkomen nu over
eenige jaren schoon schip is gemaakt. Wanneer men dit
alles weet, dan krijgt men van den toestand toch wel een
eenigszins anderen indruk, dan Burgemeester en Wethouders
gelieven te wekken. En bovendien zullen de bedrijven en
wellicht ook enkele diensten niet aanmerkelijk hoogere baten
afwerpen dan waarop is gerekend?
Zoo zal b. v. de electriciteitswinst, geraamd voor 1923 op
f 26.000.de ton wel halen, zoo niet overschrijden, terwijl ook
Gasfabriek en Waterleiding wel niet zullen tegenvallen.
Natuurlijk zullen er ook wel tegenvallers zijn, doch over het
algemeen zie ik deze aangelegenheid zeer optimistisch in.
Met belangstelling een nadere verklaring van Burgemeester
en Wethouders tegemoetziende, stap ik dus van de inkomsten
belasting af, om, in tegenstelling met belastingverhooging de
aandacht te vragen voor een belastingverlaging, die naar
mijne meening thans wel urgent kan worden geacht en dat
betreft onze heffing van opcenten op de personeele belasting.
Nu vooral door velen noodgedwongen huishuren worden
betaald, die geenszins in overeenstemming zijn met de finan-
cieele verhoudingen, moet door velen naar evenredigheid
onmatig hooge personeele belasting worden betaald. Zoo