288 8 APRIL 1924. iets, dan verdient deze aangelegenheid wel eens nader onder het oog te worden gezien. Nu ik toch te midden van de financiën zit, komt als van zelf het modewoord „bezuinigen'' in mijn gedachte. Op de in het algemeen gestelde vraagwaarop hebt gij nu bezuinigd, antwoordt het College in de Memorie van Antwoord „Wat de bezuiniging betreft, zien wij geen mogelijkheid „daartoe te geraken, indien ten aanzien van de werkloozen- „zorg en de salarissen niets geschiedt." Mijnheer de Voorzitter, staat dat niet gelijk met een vol slagen non possumus? Wel wordt het lid in het gelijk gesteld, dat verklaarde, blijkens het Centraal Rapport, dat de bezuiniging door Burgemeester en Wethouders voorgesteld slechts neer komt op de ruggen van arbeiders en ambtenaren en laat ik daar thans aan toevoegen de werkloozen. Zal wellicht spoedig de gelegenheid komen over het laatste vraagstuk van ge dachten te wisselen thans wil ik mij onledig houden met de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde sa'aris- vermindering. Ik weet niet welk lid van het College van Burgemeester en Wethouders dit ei van Columbus heeft gelegd, maar een wind-ei is het in elk geval. Bovendien blijkt uit de nota, dat ten opzichte van deze aangelegenheid een meerderheid en minderheid is in het College. Tot die minderheid behoort dan toch zeker ook de heer Feb er, die in de vergadering der niet-Katholieke raadsfracties den heer C e r u 11 i de ofïicieele verklaring heeft laten afleggen, dat hij, Feber, tegen elke loonsvermindering zou zijn? Nu moet de heer Feber straks niet zeggen, dat dit geen loonsvermindering is, maar eene nivelleering der loonen. Want hij zelf zal toch wel geen geloof slaan aan een der gelijke bewering. Wat mij betreft, ik sluit mij volkomen aan bij de minder heid van het College, waarvan hier gewag wordt gemaakt. Ook ik acht het tijdstip daartoe nog niet gekomen. De hier

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 288