30Ö 8 APRIL 1924. man en Moll, terwijl dan de R. K. raadsfractie op mij zou stemmen. Die belofte zou ik hebben geschonden en daarin lag de reden, dat men mij, als woordbreker, niet waardig keurde om in 1923 andermaal het vertrouwen der R. K. raadsfractie te genieten. Aanvankelijk hechtte ik niet zoo heel veel beteekenis aan dit gerucht. Er liepen destijds zooveel praatjes, zoo ook, dat de zes herkozen leden der R. K. raadsfractie in eene vóór vergadering alreeds een nieuw College hadden samengesteld en dit met algeheele terzijdestelling van de vijf nieuw gekozen leden, die op 4 September hun intrede in den Raad zouden doen. Die vijf nieuwelingen hadden zich, ter wille van de eenheid in de partij, immers toch maar te schikken naar de zes herkozenen met hunne rijpe politieke ervaring Die geruchten omtrent mij, Mijnheer de Voorzitter, namen echter meer en meer vasten vorm aan, zoodat ik het noodig oordeelde eens te informeeren, wat nu wel waar was van de krasse beschuldiging op mij geworpen en waarvan ik mij niet in het minst bewust was. Ik noodigde daarom den heer Moll uit tot een onderhoud, hetwelk in den morgen van 31 Augustus 1923 plaats vond ten Stadhuize. Ik verzocht den heer Moll mij eens te vertellen wat er nu eigenlijk aan de hand was. De heer Moll zeide mij daarop ongeveer het volgende: „Zooals U weet telde de R. K. raadsfractie in 1919 „slechts 9 leden. Toch zou onze fractie zich gaarne „verzekerd zien van 2 wethouders-zetels. Door haar „werd toen aan den heer L ij d s m a n opdracht gegeven „zich te verstaan met den heer Korteweg en met U. „De R. K. fractie zou n. 1. op U stemmen, indien U toe- „zegdet Uw stem te zullen geven aan den heer Lijdsman „en aan mij. Van die opdracht heeft de heer Lijdsman „zich gekweten en door hem werd in de fractie verklaard, dat „het in orde was.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 300