304 8 APRIL 1924. II zult zich, Mijnheer de Voorzitter, echter herinneren, dat ten slotte de heer Moll mij uitnoodig'de om dienzelfden g avond te verschijnen in de vergadering der R. K. raadsfractie om aldaar uiteenzetting van zaken te geven. c Aan die uitnoodiging gaf ik gevolg, doch bij monde van a den heer Van Luijtelaar werd mij, na eenig wachten, te t kennen gegeven, dat de fractie geen aanleiding vond om mij te ontvangen. t En toen ik den heer Van Luijtelaar vroeg, of het hem \j wel bekend was, dat ik op uitnoodiging van den heer i] Moll aanwezig was, kreeg ik, tot mijn groote verbazing z ten antwoord, dat dit niet tot de fractie was doorgedrongen. Ik verzocht den heer Van Luijtelaar daarvan alsnog aan de fractie mededeeling te doen. c Het is mij later bekend geworden, dat de heer Moll niet j, f alleen mijne toelating in de fractie niet heeft verdedigd, maar ook, dat hij het zelfs niet noodig heeft geacht aan s zijne fractie mede te deelen, dat hij de man was, die mij had uitgenoodigd om in hare vergadering te verschijnen. l De heer MOLL: Absoluut onwaar, wat U daar zegt. c k De heer FEBERMijnheer de Voorzitter. Een treuriger c houding van een collega-wethouder is toch nauwelijks denk- ii baarg Den volgenden dag, dat was op 4 September j. 1., had de g verkiezing van het nieuwe College plaats, met den bekenden p uitslag. En onmiddellijk na de verkiezing werd in eene ver- v gadering van het nieuwe College de loco-burgemeester aan gewezen. c Hetgeen in deze en de daarop volgende zitting van ons t College te dezer zake plaats greep, moet ik voor mij houden. Wie echter maar eenigszins is ingewijd, zal het met mij t eens zijn, dat het z.g. betreuren van mijne benoeming tot loco-burgemeester door de R. K. raadsfractie voor haar zelf de bron is geworden van veel narigheid, ja zelfs van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 304