8 APRIL 1924.
307
schap, in casu den Raad, verantwoording schuldig zijn omtrent
hun doen en laten. En waar er nog velen zijn, die de meening
zijn toegedaan, dat het niet hebben van de overtuiging van
schuld, allerminst in zich sluit, de overtuiging van onschuld,
zoo wil het mij voorkomen, dat ook de heer M o 11, evenzeer
als ik, niets liever zal wenschen, dan dat deze onverkwikke
lijke zaken, die eene goede collegiale verhouding in den weg
staan en daardoor kunnen schaden aan het gemeentebelang,
zoo spoedig mogelijk tot oplossing worden gebracht. Ook
de Raad, die m. i. in deze niet lijdelijk mag toezien, moet
dit wenschen in het algemeen belang en ik hoop dan ook,
dat deze het middel zal weten te vinden, b. v. door het doen
instellen van een strikt onpartijdig onderzoek, om eene goede,
afdoende zuivering der collegiale atmosfeer te bevorderen.
De VOORZITTER schorst alsnu de vergadering tot des
avonds 8 x/2 uur.
De Secretaris, De Voorzitter,