312
8 APRIL 1924.
Leistung, gleiche Lebenshaltung) niet zoo absurd en zeker
wel te verdedigen is. Ook pater Pesch blijkt veel te gevoelen
voor de opvatting van Spr., daar ook volgens hem een
doorvoeren in de practijk van „gelijke prestatie, gelijk loon"
op velerlei moeilijkheden stuit. Zoo wijst deze verder o. a.
op het feit, dat door het oververbruik van de jeugdigen of
ongehuwden de prijzen voor de gehuwden worden opgedreven.
Een loonbetaling naar „gelijke prestatie, gelijke levensom
standigheden" maakt volgens Spr. en eveneens volgens Pesch
het absoluut niet onmogelijk, dat iemand door zijn best te
doen vooruit kan komen.
Met de merkwaardige beschouwingen, welke de heer
Appelboom over de financiën heeft gehouden, kan Spr.
zich grootendeels vereenigen. De heer Zijl mans acht den
toestand der gemeente ook zeer zorgelijk en vindt een ver
gelijking met de belastingen in andere gemeenten zooals
in het adres van de ambtenaren is geschied in den tegen-
woordigen toestand niet meer mogelijk. Spr. brengt in her
innering, dat de raming der belasting verleden jaar
f 410.000.bedroeg. De kohieren wezen uit, een bedrag
van f 509.000..Voor kwade posten moest in mindering
gebracht worden f 101.700.De netto-opbrengst zal dus
ongeveer 407.000.zijn en dus beneden de raming blijven.
Wanneer verleden jaar de factor op 1 was gesteld, dan zou
de opbrengst met aftrek van de kwade posten f 626.000.
zijn geweest. Indien in het belastingjaar 1924-25 het belast
bare inkomen hetzelfde bleef als verleden jaar, dan zou bij
factor 1 de opbrengst f 727.000.— zijn en na aftrek van
f 50.000.aan kwade posten f677.000. Bij een factor
0.9 zouden deze bedragen zijn respectievelijk f 654.000..
en f 604.000.Zooals in de eerste nota van het College
over de financiën wordt aangegeven, moeten de belastingen
dit jaar f 609.000.opbrengen. De factor 0.9 is dus niet
volkomen voldoende. Kwam daarbij de voorspelling van den
heer Appelboom uit, dat het belastbaar inkomen 20lager
dan verleden jaar zal zijn, dan zou de factor op 1.1 en