8 APRIL 1924. zooals zij thans is. Wenscht men geen verhooging der be lastingen, dan zal een belangrijke bezuiniging zulks mogelijk moeten maken. Men moet n. 1. niet vergeten, dat 0.1 van den factor een bedrag van f 70.000.— beteekent. De heer Cohen heeft gesproken over de loonen van de werkloozen, die in den Belcrumpolder te werk gesteld zullen worden. Het is Spr. bekend, dat volgens het bestek de loonen van het collectief arbeidscontract gelden. Spr. heeft echter geen gelegenheid gehad, deze zaak nader te onderzoeken, doch zal in de volgende vergadering nadere mededeelingen in zake het loon van de werkloozen kunnen doen. Dat er aanvragen tot aankoop van gronden voor industrieele doeleinden geweigerd zouden zijn, heeft Spr. nooit gehoord. Wat een te maken toegang tot den Belcrumpolder nabij het veilingsgebouw betreft, kan Spr. mededeelen, dat de onder handelingen dienaangaande reeds sinds lang loopende zijn en dat een gunstig einde daarvan verwacht mag worden. Ten slotte zegt Spr. alle aandacht te zullen wijden aan de door de heeren Z ij 1 m a n s en Kluft gemaakte opmerkingen over het terrein, voor het postkantoor bestemd, en andere onderwerpen. De heer MOLL zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter, Lag het oorspronkelijk niet in mijne bedoeling om bij de algemeene beschouwingen het woord te voeren, met uitzon dering van die punten waar mijn beleid werd aangevallen, acht ik mij thans, na de rede van den heer F e b e r, verplicht een en ander te zeggen. De heer Feber is begonnen met te zeggen, dat ik een eigenaardige rol zou hebben gespeeld bij de aanwijzing van den loco-burgemeester. De heer Feber beroept zich dan op het feit, dat hem is verweten geworden, dat hij bij de wethoudersverkiezing woordbreuk zou hebben gepleegd. Mijnheer de Voorzitter,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 314