316
8 APRIL 1924.
gedaan heb, bewijzen. Worden deze niet geleverd, dan voeg
ik deze onwaarheid bij de vorige woordbreuk en had ik
zulks van een man van eer nooit durven te verwachten.
De VOORZITTER zal den heer Moll niet telkens tot
de orde roepen ter zake van uitlatingen als „woordbreuk"
en dergelijke. Spr. vreest den heer Moll hiervan toch niet
te kunnen terughouden en verzoekt den Raad derhalve deze
termen maar te dulden.
De heer MOLL vervolgt
De heer F eb er stelde mij de vraag, of ik me nog herin
nerde, dat hij mij bij de eerste ontmoeting in het College
had gezegd: „ik feliciteer je, maar ik heb niet op je gestemd"
en beroept er zich dan op„zie je wel, dat ik geen woord
breuk gepleegd heb, want ik heb bij de eerste ontmoeting
den heer Moll reeds medegedeeld niet op hem gestemd te
hebben". Mijnheer de Voorzitter, dat heeft met deze zaak
niets te maken. Het gaat over de wethoudersverkiezing op
2 September en toen de heer Feb er mij feliciteerde was
het na de wethoudersverkiezing van 9 September, toen er
dus reeds woordbreuk had plaats gehad en men er bij ons
niet meer over dacht met den heer F eb er te gaan praten,
daar de heer F eb er ons vertrouwen niet meer had.
Mijnheer de Voorzitter. De heer Feber heeft ook ter
sprake gebracht de vergadering onzer fractie, waarop de
beide heeren Lijdsman en Feber gaarne toegang hadden
gehad.
Welk verloop Mijnheer de Voorzitter, heeft deze zaak
gehad? Er was eenige dagen vóór de wethoudersverkiezing
eene vergadering van het College, waar de bekende kwestie
„woordbreuk" natuurlijk ook ter sprake kwam. Er werden
toen verschillende plannen besproken, hoe deze kwestie uit
de wereld te ruimen, waarop óf door den Voorzitter óf door
den heer Feber mij is gevraagd, of de beide heeren niet
eens in de fractie konden worden toegelaten, waarop ik heb