320 8 APRIL 1924. ook niet heeft te bemoeien met de interne aangelegenheden van Spr.'s fractie. De heer FEB ER zegt, dat die aangelegenheden een openbare zaak zijn geworden. De heer MOLL vervolgt: Alleen constateer ik het feit, dat eenige dagen na de uit spraak onzer fractie Mevr. Ka 11 er, echtgenoote Y^n den Hoofdredacteur van het Dagblad van Noord-Brabant in dienst was van den heer Feb er. Ik heb dat, Mijnheer de Voorzitter, gelijk gesteld met het in ontvangst nemen van de zilverlingen, waarvoor Judas Christus verloochende. Mijnheer de Voorzitter, nu de heer F eb er deze zaak heeft naar buiten gedragen en gemeend heeft, dit alles in het openbaar te moeten bespreken en mij daarmede gedwongen heeft, harde waarheden te moeten zeggen, zal den Raad duidelijk geworden zijn, dat de verhoudingen in het College van dien aard zijn, dat een verder samenwerken onmogelijk is. Laat ons onze mandaten ter beschikking stellen van den Raad en den Raad een uitspraak laten doen, wie of hier alsnog het vertrouwen heeft van den Raad. Mijnheer de Voorzitter, ik ben hiertoe onmiddellijk bereid, mits ook de heeren Feber en Pelster zich hiertoe bereid verklaren. Verder is de heer Zijl mans niet tot lid van de Gas- commissie gekozen om den heer Feber te pesten, maar dit is gebeurd op het gezag van den voorzitter dezer vergadering. De VOORZITTER merkt op, dat hem daarvan niets bekend is. De heer MOLL heeft steeds van den Burgemeester ge hoord, dat de heer Z ij 1 m a n s, toen hij nog zitting had in die commissie, de beste kracht van de gascommissie was. De Burgemeester heeft dit ook gememoreerd, toen de heer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 320