330
8 APRIL 1924.
De VOORZITTER vraagt, uit welke bronnen de heer
Van Luijtelaar deze wetenschap heeft geput.
De heer VAN LUIJTELAAR antwoordt, dat hem dit
uit zeer goede bron bekend is.
De VOORZITTER verklaart, dat deze quaestie onderzocht
wordt. Het bedrag, waarop de heer Van Luijtelaar
schijnt te doelen, staat nog niet vast. Spr. zal den uitslag van
het onderzoek mededeelen. In ieder geval doet het Spr. ge
noegen, dat de heer Van Lu ij telaa r door zijn mededeeling
het pad gebaand heeft. Wellicht valt het officieele cijfer dan
wel mede.
De heer Haaiman heeft over de Gasthuisvelden gesproken.
Spr. kan naar aanleiding hiervan mededeelen, dat het College
voortdurend in overleg is getreden, in hoeverre hier een
oplossing in zake het verkeer is te brengen. Op het oogenblik
zijn Burgemeester en Wethouders druk aan het onderhandelen
met het Ministerie van Oorlog. Spr. acht het daarom beter,
nu ook tijdelijk de quaestie van het aldaar plaatsen van
noodwoningen te laten rusten. Hier geldtreculer pour mieux
sauter. Voorts kan Spr. verklaren, dat het plan voor een
nieuw station gelukkig nog niet geschrapt is door het Rijk.
Ook in verband met de aanhangige correspondentie mag
verwacht worden, dat de plannen zullen doorgaan. Wat
zou het Rijk overigens ook aanvangen met de reeds aange
kochte terreinen? Wel is echter te voorzien, dat het plan
betreffende het stationsgebouw nog niet in de naaste toekomst
verwezenlijkt zal worden. Ten aanzien van de verbouwing
van het postkantoor merkt Spr. op, dat het College, zoodra
bekend was, dat het veelbesproken kantoortje bijgebouwd
zou worden, in verbinding is getreden met de regeering.
Daarbij werd er op gewezen, dat in plaats van zich tot
verbeteringen te beperken tot een kostbaren aanbouw werd
overgegaan, terwijl een aangekocht terrein ter waarde van
f 60.000.midden in de gemeente reeds gedurende vijf