332 8 APRIL 1924. Daarna is nog wel over het weer verleenen van subsidie gesproken, doch er is geen adres dienaangaande ingekomen. Het College staat geenszins afzijdig in deze. De royaliteit moet echter niet zoo ver gedreven worden, dat men subsidie verleent zonder dat deze is aangevraagd. Het bestuur der Vereeniging kent zeer wel de meening van het Dagelijksch Bestuur. De heer Haaiman heeft Spr. verweten invloed bij de verkiezing der wethouders te hebben uitgeoefend. Bij inter ruptie, waarbij Spr. den heer Haaiman nadere aanduiding verzocht, heeft deze hem direct reeds gezegd daarop niet verder te zullen ingaan. Het is Spr. ook op dit oogenblik niet bekend, wat de heer Haaiman hiermede bedoelde. Heeft hij hierbij misschien op het oog, dat men Spr. wel eens gevraagd heeft, hoe het toch zat met de ter sprake gebrachte verkiezingsquaestie van vóór 4 jaren en dat Spr. toen gezegd heeft, dat hij het afschuwelijk vond, wanneer men na vier jaar lang sigaren, lucifers en handjes gewisseld te hebben, elkander van woordbreuk vóór dien tijd beschul digde? Gesteld, dat er woordbreuk gepleegd is, dan had dit dadelijk in het begin van 1919 uitgemaakt moeten zijn. Ook voor een behoorlijke samenwerking was dit noodig geweest. Voor Spr. is het ergerlijk, dat, nadat vier jaar uiterlijke beleefdheden gewisseld zijn, bij de verkiezing door den eenen wethouder tot den anderen gezegd wordt„U bent geen man van eer en een woordbreker". Dit is geen behandeling onder collega's. Deze zaak staat Spr. dan ook ten zeerste tegen. Verder acht de heer Haaiman zich door Spr. onaangenaam bejegend. Spr. kan zich niet te binnen brengen, wanneer dit ooit gebeurd zou zijn, wel weet hij, dat meermalen het tegen overgestelde het geval is geweest. Bij wijze van dessert behandelt Spr. tenslotte de quaestie van het loco-burgermeesterschap. Het verloop hiervan is ietwat eigenaardig geweest. Bij een terugblik op de afge- loopen verkiezingen, bemerkt men, dat in het geheele land zich nergens een dergelijke quaestie heeft voorgedaan. Alleen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 332