8 APRIL 1924.
341
„probetur (ieder geldt voor man van eer tot het tegendeel
„bewezen worde).
„Trouwens de beschuldiging van schending van geheim
„kan ieder mensch ook ieder ander lid der fractie ieder
„oogenblik treffen. Hij zal dan gelukkig moeten kunnen
„profiteeren van bijzondere omstandigheden, als b. v. zijn
„tegenwoordigheid elders of innerlijke tegenstrijdigheid in
„de beschuldiging, of anders zal de conclusie niet verder
„kunnen gaan dande schuld is niet gebleken."
De heer APPELBOOM kan deze meening niet deelen.
Bij een twist tusschen twee personen, kan men niet volstaan
met te zeggen, dat de eene partij het niet gedaan heeft,
omdat men dan de andere partij beschuldigt.
Wat de quaestie van het loco-burgemeesterschap betreft,
merkt de heer VAN LUIJTELAAR op, dat de heer Moll
het voorstel tot salarisverlaging een unicum in het land heeft
genoemd. Welnu, laat dan deze quaestie óók maar een
unicum zijn. Spr. ziet geen kans den steen des aanstoots
nader dan hij reeds gedaan heeft, aan te toonen. De Voor
zitter dezer vergadering is Burgemeester, omdat hij de R. K.
mr. dr. Van Sonsbeeck is. In zake het burgemeester
schap wordt ook niet aangetoond, dat een niet R. K. bur
gemeester de idiëele, cultureele en godsdienstige belangen
van de groote meerderheid der ingezetenen zou kunnen
schaden. Evenzoo acht Spr.'s fractie de belangen van de
meerderheid der bevolking beter toevertrouwd aan een R. K.
loco-burgemeester, omdat hij de nooden der R. K. ingezetenen
beter zal kennen dan een niet Roomsch-Katholiek. Ook bij
benoemingen enz. is deze quaestie van belang. Spr. zou
voorts gaarne van den Voorzitter vernemen of de publiceering
van den brief van Burgemeester en Wethouders is geschied
met medeweten van het geheele College
De VOORZITTER verzocht den heer Van Luijtelaar