342
8 APRIL 1924.
niet op zijwegen af te dwalen, doch bij de hoofdzaak te
blijven en het door Spr. zoo herhaaldelijk gevraagde bewijs
te leveren, dat door de plaats gevonden benoeming van den
heer Feber tot loco-burgemeester de idiëele, cultureele en
godsdienstige belangen der R. K. ingezetenen zijn geschaad.
De heer VAN LUIJTELAAR keert den bewijslast om en
verzoekt het College, nu het in deze van den wenschelijken
weg is afgeweken, de noodzakelijkheid van deze afwijking
te bewijzen. Spr. kan de zaak niet duidelijker uiteenzetten.
De heer HORNIX merkt op, dat de heer Haaiman in
zijne overigens humoristische rede de fractie van Spr. ver
weten heeft, dat zij vóór de verkiezing geschetterd zou hebben
met het Carnaval, doch dat zij, eenmaal op het kussen ge
zeten, geen poging heeft gedaan, de vroegere viering van
het Carnaval weer in eere te herstellen. Spr. herinnert zich
echter, dat de heer Haaiman in een vergadering in Con
cordia gezegd heeftwanneer de mindere man op Carnaval
niet feest mag vieren op straat, dan zal ik er voor zorgen,
dat de andere groepen der bevolking ook geen feest vieren.
Spr.'s fractie is wel slimmer. Zijn fractie doet geen voorstellen,
waarvan men te voren al kan weten, dat op aanneming
daarvan niet valt te rekenen.
Het bevreemdt Spr., dat een liberaal als de heer Zijl mans
blijkt in te stemmen met de motie van de R. K. fractie „Recht
en Orde" in zake het loco-burgemeesterschap. Spr. constateert
voorts, dat de Raad tijdens deze begrootingszitting een onsmake
lijk incident heeft beleefd. De heer Feber heeft eenige vragen
aan den heer Moll gesteld. Daarop heeft Wethouder Moll
Wethouder Feber ongepaste woorden naar het hoofd geslin
gerd. De heer Moll heeft blijkbaar niet ingezien, dat door een
dergelijk optreden niet alleen de eer van den heer Feber,
doch ook de eer van het heele College is aangetast. Daarom
acht Spr. het van belang voor een goede behandeling der
gemeentezaken, dat er klaarheid in deze quaestie komt. De