8 APRIL 1924. 343 beweringen van den heer Moll zijn niet bewezen. Spr. sluit zich dan ook aan bij den heer Feber, die een onder zoek heeft verlangd om uit te maken, wie hier liegt. De heer SCHRAUWEN antwoordt den heer Cerutti op diens beschuldiging, dat een gedeelte van Spr.'s fractie bij de laatste wethoudersverkiezing op een lid van de S. D. A. P. gestemd zou hebben. Of de heer Haaiman nog lid van de S. D. A. P. is, weten Spr. en zijn fractie- genooten niet. Wel weet Spr. echter, dat in 1919 bij de toen gehouden wethoudersverkiezing de geheele fractie van den heer Cerutti gestemd heeft op den heer Gruijs, die toen deel uitmaakte van de raadsfractie der S. D. A. P. De heer CERUTTI merkt op, dat deze vergelijking niet juist is. In andere gevallen wordt de partij van Spr. door de fractie van den heer Sch r a u wen steeds juist beschouwd als geen zuivere R. K. partij. De heer SCHRAUWEN wijst er op, dat bij de bespreking van het voorstel tot verlaging der salarissen en loonen eenige leden het denkbeeld hebben geopperd om 3 1ji °/0 voor pensioensbijdragen te verhalen. Spr. brengt in dit verband in herinnering, dat toen in 1921 de salarissen werden herzien, door Burgemeester en Wethouders werd erkend, dat in de salarissen de bijdrage voor pensioen verrekend waren. Toen was het indexcijfer 177; thans is het 171. Werd bij deze cijfers echter rekening gehouden met de huishuren, dan zou met het oog op de huurverhoogingen van de laatste jaren, dit laatste cijfer wel 190 zijn. Bij de verdediging van het voorstel heeft de heer Pels ter er op gewezen, dat ook het Rijk onderscheid maakt tusschen gehuwde en ongehuwde ambtenaren. Spr. verklaart echter, dat dit uit noodzaak ge schiedt; voor het Rijk waren geen andere wegen mogelijk. Spr. gelooft, dat zulks hier niet het geval ishij vraagt zich af of een vermenigvuldigingsfactor van 0.9 zóó overbluffend

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 343