8 APRIL 1924. 345 de uitnoodiging, waarvan ik vanmiddag gewaagde, om allemaal te stemmen op de lijst-C e r u 11 i, dan zouden de heeren van „Schaepman" in dezelfde omstandigheid hebben verkeerd en dus niet minder dan 15 zetels aan anderen heb ben moeten afstaan. Maar, laat ik de heeren geruststellen en hun de verzekering geven, dat zij een volgende maal geen kans zullen hebben op een dergelijk stembusfortuintje. De heer Hornix en ook de heer Cerutti zijn blijkbaar ontstemd door de goede verstandhouding, die er heerscht tusschen een groot deel, het democratische deel, der R. K. Staatspartij en mij. Ja, Mijnheer de Voorzitter, al komt nu de heer Cerutti met het roode spook aandragen, ik twijfel of dit wel veel zal baten. Doch, ik vraag mij af, is de heer Cerutti wel de man, die zich geroepen mag achten om met bisschoppelijke brieven de Katholieken te manen tot gehoorzaamheid aan de geestelijke overheid, hij, die daartegen nog steeds in opstand is. En bovendien, heeft niet de heer Cerutti met de zijnen in 1919 gestemd op den Sociaal- Democraat Gruijs? En was het niet de heer Cerutti, die in de door mij reeds gesignaleerde vergadering der niet- Katholieke raadsfracties een eventueel wethouderschap van mij afwees, juist omdat ik geen deel meer uitmaakte van de S. D. A. P.? Men kan niet anders zeggen dan dat de heer Cerutti al zeer ongelukkig is geweest in zijn argumentatie. Ook heeft hij nog even den Jood Haaiman ter sprake gebracht. Mijnheer de Voorzitter, dat zal al wel heel weinig indruk hebben gemaakt, waar in onze goede stad. zoowel als in ons vaderland, op dat punt een gezegende verdraag zaamheid bestaat. En verklaar ik gaarne er trotsch op te zijn, met Da Costa te kunnen zeggen„Ik ben geen zoon der lauwe Westerstranden". Edoch, de heer Cerutti heeft hier een Anti-Revolution- nair ten tooneele contradictio in terminis gevoerd, die verklaarde, dat God 's heeren Speyart van Woerd en's hand bestuurde toen deze een biljet uit de bus nam. Mijnheer de Voorzitter, met het zelfde recht zou ik kunnen zeggen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 345