8 APRIL 1924.
349
wijselijk niet aangedurfd. Overigens gaat deze aangelegenheid
meer de R. K. raadsfractie aan en zal deze zich wel laten
gelden.
Voorts zegt Spr., dat het verwijt van den heer Pels ter,
als zoude hij zijn oude plunje hebben weggeworpen, geheel
onjuist is. Spr. heeft nog precies dezelfde politieke over
tuigingen als vóór vier jaren. Wat het voorstel tot loon-
aftrek betreft, verheugt het Spr., dat hij reeds meerdere
stemmen zich daartegen heeft hooren verklaren. Ook Spr.
heeft het voorts verwonderd, dat de heer Pels ter bij zijn
verdediging van het voorstel, geen Nederlandsche sociologen
heeft aangehaald. Niet handig acht Spr. een aandringen op
het plegen-van overleg over dit voorstel met de verschillende
organisaties. Een afwijzing ineens is beter. In het spreken
over overleg ligt de erkenning, dat er over het voorstel te
praten valt, hetgeen hier toch juist niet het geval is.
Het heeft Spr. genoegen gedaan, dat de heer Pel ster
ook heeft ingezien, dat, toen van den dienst 1922 f 100.000.
werd overgebracht op 1923, nog niets bekend was van de
nieuwe regeling, welke thans door het Rijk wordt toegepast.
Zijn vermoeden, dat verschillende bedrijven nog batige sloten
zullen opleveren, is niet ontkend. Spr. is van meening, dat
de gang van zaken nog wel zal meevallen. Vóór 1 Mei a. s,
kan men trouwens over meerdere gegevens beschikken, zoo
dat de Raad alsdan, indien het College deze gegevens juist
overlegt, den vermenigvuldigingsfactor kan vaststellen.
In zake het onderwijs vereenigt Spr. zich met de uiteen
zetting van den Voorzitter. Spr. dankt voor de verstrekte
inlichtingen over het stationsvraagstuk en de Gasthuisvelden.
Overigens spijt het Spr., dat hij niet kan terugkomen op
hetgeen hij gezegd heeft over de minder vriendelijke woorden,
welke de Voorzitter tot Spr. in den laatsten tijd heeft gericht.
In dit verband wijst hij op hetgeen de Voorzitter gezegd
heeft naar aanleiding van Spr.'s rede over den Belcrumpolder.
Toen Spr. bezwaren opperde tegen het voorstel van de
commissie voor de strafverordeningen tot aanvulling van de