350 8 APRIL 1924. algemeene politie-verordening betreffende geheel of gedeelte lijk te verhuren rijtuigen, sprak de Voorzitter van den „jurist" Haaiman. Ter zake van Spr.'s motie over den leerplichtigen leeftijd, merkte de Voorzitter op, dat de Raad zich door aanneming daarvan lichtelijk belachelijk zou maken. Wanneer de Voorzitter wil verklaren, dat hij niet bedoeld heeft met deze uitdrukkingen Spr. te kwetsen, dan zal Spr. gaarne terugnemen hetgeen hij hierover gezegd heeft. De heer ZIJLMANS verklaart naar aanleiding van de desbetreffende opmerking van den heer H o r n i x, dat hij alleen zijn zienswijze ten opzichte van de motie over het loco-burgemeesterschap heeft uiteengezet. Voorts schijnt het den heer Hornix te hinderen, dat Spr. het somtijds eens is met den heer Haaiman. Zijn opvatting is in deze heel wat ruimer dan die van den heer Hornix, die op dit punt bekrompen blijkt te zijn. Spr.'s standpunt is, dat hij, ook al is een voorstel afkomstg van zijn grootsten vijand, zich daarbij toch zal aansluiten, indien dat voorstel in het belang der gemeente is. De in zijn motie gemaakte opmerking over de wetsont werpen acht Spr. zeer gegrond. Het antwoord door den Voorzitter op zijn tweede motie gegeven, bevredigt Spr. niet. De omstandigheid, dat aan een salarisherziening geruimen tijd verbonden is, is toch nog geen reden om er niet toe over te gaan. Verder heeft Spr. het College ook gevraagd een vergelijkenden staat van het aantal ambtenaren in 1913 en 1924 te willen ontwerpen. Wellicht is inkrimping van het personeel mogelijk. In vele commissies heeft Spr. mede gemaakt, dat aan bepaalde ambtenaren een hooger salaris werd toegekend, waardoor de regeling steeds meer verwrongen is geworden. Daarom acht Spr. een nieuwe salarisregeling van groot belang. Ten slotte herhaalt Spr. zijn wensch, dat er een staat wordt opgemaakt van werken, welke gebeuren moeten. Een dergelijke staat zal uiterst nuttig zijn voor een goede besteding der gelden en kan voorkomen, dat voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 350