8 APRIL 1924.
351
den voet weg minder noodige uitgaven worden gedaan,
terwijl elders toestanden op verbetering wachten.
De heer COHEN zegt, dat de heer Appelboom zoo
welwillend heeft opgemerkt, dat de gemeentewerklieden zoo
verschrikkelijk veel verdienen. Ter vergelijking voerde hij
daarbij aan een loon van f 16.80 in het particuliere bedrijf.
De heer Appelboom heeft zeker aan de loonen bij de
Suikerfabriek gedacht. Moeten deze echter nu een maatstaf
zijn voor de loonen van de gemeentewerklieden Verder
vraagt Spr. zich af, wat er met de werkloozen moet gebeuren.
Een gedeelte van hen zal in den Belcrumpolder te werk
gesteld kunnen worden. Moet de rest echter, als zij geen
werk kan vinden, dan maar verhongeren Wanneer er werk
gelegenheid was, dan zou de Directeur der Arbeidsbeurs ze
toch zeker wel plaatsen. De menschen zelf kunnen er dus
niets aan doen, dat zij geen werk hebben. Naar aanleiding
van de debatten over de politie, merkt Spr. op, dat de
Voorzitter den heer Appelboom welwillend heeft laten
uitspreken. Dit is dus een geheel andere houding dan verleden
jaar door den Voorzitter tegenover Spr. werd aangenomen.
Toen Spr. het woord over de politie voerde, vroeg de
Voorzitter: „bent U commissaris?'' Spr. brengt in herinnering,
dat ook hij reeds gewezen heeft op de surveillance op be
paalde uren. Ook Spr. is van meening, dat men van de
gedachte moet uitgaan, dat men de agenten kan vertrouwen.
Het hier bestaande controlesysteem berust blijkbaar niet op
die gedachte. Spr. zal zich verder niet over de politieaange-
legenheden uitlaten. De heer Pels ter heeft .Spr. met feiten
van vóór 4 September j. 1. verzocht te bewijzen, dat deze
een rem voor de democratie was. Het komt echter meer
voor, dat men zaken, welke men wel weet, toch niet kan
bewijzen. Zoo is het ook hier. Spr. weet, dat toen de heer
Pels ter als candidaat-wethouder van de fractie „Recht en
Orde" optrad, dit geschiedde, omdat hij daarbij moest op
komen tegen den tamelijk democratischen heer Moll. Verder