8 APRIL 1924. 353 van meening, dat eerst bij den Raad, dan bij het College en dan bij de ambtenaren en werklieden bezuinigd behoort te worden. Mevrouw NEVE-REINTJES brengt in herinnering, dat de heer Appelboom herhaaldelijk het loon van f 16.80 van de arbeiders bij de Suikerfabriek heeft aangehaald. Hierbij moet men echter niet vergeten, dat die arbeiders allemaal een flink stukje eigen grond hebben, hetgeen niet het geval is met de gemeente-werklieden. Dit maakt nog een groot verschil. De heer FEBER zal niet in détails treden omtrent hetgeen de heer Moll heeft beweerd. Eén zaak wil Spr. echter direct behandelen. De heer Moll heeft het n. 1. voorgesteld, alsof de uitnoodiging aan Spr. om te verschijnen in de R. K. fractie niet van den heer Moll zou zijn uitgegaan. Spr. komt pertinent hiertegen op. De heer Moll heeft hem wel degelijk uitgenoodigd. De Burgemeester zou dit ook kunnen getuigen. De heer MOLL verklaart in antwoord op de bewering van den heer Appelboom, als zouden er bij de werkver schaffing te hooge loonen uitgekeerd worden, dat het hoogste loon daarbij in de week van 22-28 Maart j. 1., volgens de officieele cijfers uitgekeerd, f 16.20 heeft bedragen. Er wordt geschermd met cijfers en verder maar gegeneraliseerd. In het particuliere bedrijf wordt meer verdiend dan f 16.80. Bij de Kunstzijde-fabriek ontvangen ongeschoolde krachten f 20 tot f 30 per week. Timmerlieden hebben loonen van f 30 tot f 33 per week. Sjouwers verdienen f 0.40 tot f 0.48 per uur. Hiermede meent Spr. voldoende te hebben aangetoond, dat de door den heer Appelboom gegeven voorstelling van zaken niet juist is. Bij de bespreking van de kosten der politie heeft de heer Appelboom gezegd, dat de politie te Enschede veel lastiger taak had dan hier, omdat de be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 353