8 APRIL 1924.
35 7
ook uitstekend voorgestaan door de Vereeniging van Neder-
landsche Gemeenten. Het College weet dus niet, hoever de
heer Zijl mans in deze wenscht te gaan.
De heer ZIJLMANS verklaart, bij het indienen van zijn
motie alleen de meer belangrijke wetten op het oog te hebben
gehad.
De VOORZITTER zegt, dat de motie dan onnoodig is.
In dergelijke gevallen wordt natuurlijk, voor zoover het des
gemeentebestuurs is, de noodige studie van de betreffende
wet gemaakt en laat het College het den Raad ook niet
aan de noodige gegevens ontbreken.
De heer ZIJLMANS zal gaarne zijn motie terugnemen,
indien de Voorzitter zijn gestelde vraag ruim wil opvatten.
De VOORZITTER merkt op, dat het verzoek van den
heer Zijl mans om een staat van uit te voeren werken op
te stellen, beter bij het centraal rapport ware gedaan. Bur
gemeester en Wethouders hadden dan in hun antwoord
hierop nader kunnen ingaan.
De heer ZIJLMANS zegt, dat het hier voor een
gedeelte werken betreft, waarvan de uitvoering al zoo lang
in uitzicht is gesteld. Het is alleen Spr.'s bedoeling, dat den
Raad een overzicht gegeven wordt van de werken, welke
noodig zijn. Bij voorstellen tot uitvoering van werken kan
de Raad dan beoordeelen, of soms andere werken van meer
urgentie zijn.
De VOORZITTER maakt uit de woorden van den heer
Zijlmans op, dat een dergelijke staat meer bepaaldelijk
zou dienen om een zekere volgorde bij de uitvoering van
werken in acht te nemen.
Aangaande het idee van den heer Korteweg om in de