358 8 APRIL 1924. Beijerd een badinrichting te maken, gelooft Spr. niet, dat in deze tijden de oprichting te rechtvaardigen zou zijn. Spr. verzoekt echter den Wethouder van Publieke Werken, deze aangelegenheid nader te overwegen. Voorts acht Spr. het 't beste, wanneer in de morgen te houden vergadering stemming over de verschillende moties plaats vindt. De heer KORTEWEG is van meening, dat er morgen geen vergadering meer zal noodig zijn, indien heden over zijn motie gestemd wordt. De VOORZITTER merkt op, dat de motie van den heer Korteweg in zake de wethoudersquaestie geen motie is, welke men zoo maar rauwelijks in stemming kan brengen. Voor een juiste beoordeeling zou men eerst de notulen van deze vergadering dienen te kunnen lezen. Voorts zou de motie vermenigvuldigd en aan de leden toegezonden moeten worden. Ten opzichte van de motie van de R. K. Raads fractie „Recht en Orde" betreffende de vervulling van het loco-burgemeesterschap, vraagt Spr. den heer Van Lu ij tel a ar, of deze afkomstig is van de geheele fractie. De heer VAN LUIJTELAAR antwoordt, dat de bedoelde motie is ingediend door de geheele fractie. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering door den VOORZITTER verdaagd tot den volgenden dag, des namiddags 2 uur. De Secretaris, De Voorzitter,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 358