362 9 APRIL 1924. spreekt het vanzelf, dat, wanneer twee wethouders zoo vijandig tegenover elkander staan als hier gisteren is gebleken, er dan geen vruchtbaar werk kan verricht worden. De Voor zitter heeft zooeven verklaard, dat er nu teekenen zijn, dat de onrust over die verstandhouding weldra geheel zal kunnen worden weggenomen. Wanneer die teekenen er gisteren waren geweest en de heeren hadden elkander de hand willen reiken, dan had Spr. deze motie niet ingediend, maar op het oogenblik is hij door de woorden van den Voorzitter niet geheel tevreden gesteld. Spr. is er wel toe bereid om de behandeling van zijn motie een maand uit te stellentot intrekking zal hij echter niet overgaan, tenzij de heer F e b e r heeft verklaard, geneigd te zijn wederom met den heer Moll te willen samenwerken. Wordt besloten de behandeling van deze motie aan te houden tot een volgende vergadering. De VOORZITTER heropent de algemeene beschouwingen, doch alleen met betrekking tot het salarisvraagstuk. De heer KLUFT is ervan overtuigd, dat de gemeente moet bezuinigen, doch niet het eerst op de salarissen en loonen van het gemeentepersoneel. Wil men bezuinigen, laat men het dan doen op de uitgaven voor de politie, de be plantingen, de muziekuitvoeringen enz. Wil men bezuinigen, doe het dan van bovenaf en begin met de wethouders salarissen en -pensioenen, maar de tijden zijn er niet naar om de salarissen en loonen van de gemeente-ambtenaren en werklieden te gaan verlagen. Het indexcijfer is thans weer stijgende en de huishuren zijn nog steeds veel hooger dan vroeger. Ook zullen de winkeliers van een verlaging dier loonen niet profiteeren, want de koopkracht van een belang rijke categorie inwoners dezer gemeente zal daardoor ver minderen. Laat daarom de salarissen van het gemeente- personeel intact; Zij zijn hier niet te hoog. Spr. acht het dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 362