372 9 APRIL 1924. meester en Wethouders werd ontkend. Thans echter gebruikt de Voorzitter hetzelfde motief in tegenovergestelden zin. Spr. is het eens met den heer Zijlmans, dat, wanneer er aan de salarisregeling iets hapert, dit uit den weg moet worden geruimd. Het lijkt Spr. het beste, eerst de salaris regeling in orde te brengen alvorens tot vermindering over te gaan, want anders vreest Spr., dat Burgemeester en Wethouders wederom te hooi en te gras zullen komen met voorstellen tot overbrenging van verschillende functies naar hoogere salarisgroepen. Spr. zal dan ook gaarne de motie- Zijlmans tot salarisherziening steunen. De heer MOLL heeft reeds gisteravond het een en ander over dit onderwerp gezegd. Spr. wijst er op, dat, wanneer de bewering van den heer Appelboom, dat de belasting zal moeten worden verhoogd, juist is, dan onomstootelijk vaststaat, dat bij aanneming van een dezer voorstellen een kleine categorie van belastingbetalers dubbel zal worden belast. Want door eerst pensioenaftrek toe te passen en daarna meer belasting te heffen, wordt het gemeentepersoneel het kind van de rekening. Het is dan ook niet te ontkennen, dat de ambtenaar in den laatsten tijd het mikpunt is geworden van alles. Wat de door Spr. aangehaalde salarissen bij het Rijk betreft, wil hij den heer Appelboom antwoorden, dat die cijfers zijn ontleend aan de voorstellen der Regeering tot regeling der salarissen van ambtenaren en onderwijzers; daarin zijn dus alle kortingen reeds begrepen. Uit die cijfers blijkt, dat onze gemeentelijke salarisregeling dan nog een misstand zal zijn. Spr. kan het denkbeeld van den heer Zijlmans, om te komen tot een algeheele salarisherziening, volkomen onder schrijven. Den heer Hornix, die niet voor salarisvermindering, maar wèl voor pensioenverhaal is, wil Spr. er op wijzen, dat het bij slot van rekening toch hetzelfde blijft, of men van den hond

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 372