9 APRIL 1924.
375
en salarisregelingen meer logisch te maken. Wanneer men
bij het hebben van meer dan twee kinderen aan het loon
wat toevoegt, dan moet men er ook wat afnemen in gevallen,
dat er minder dan twee kinderen zijn. En hoewel door dit
voorstel tevens een bezuiniging wordt verkregen, is het er
Spr. vooral om te doen geweest, dit onlogische uit die rege
lingen weg te nemen. Spr. erkent, dat zulks, zooals het hier
ligt, voor sommigen nogal bezwaarlijk zou zijn, maar men
moet niet uit het oog verliezen, dat hier geen nieuwe regeling
wordt voorgesteld; Burgemeester en Wethouders vragen
eenvoudig een principieele uitspraak van den Raad op dit
punt. Wanneer men echter in beginsel niet daartoe mocht
willen besluiten, dan zou de consequentie meebrengen, dat
men komt met een voorstel tot afschaffing van den kinder
toeslag.
De VOORZITTER is in afwijking met het oordeel van
den heer Bogmans de meening toegedaan, dat de Raad
niet zoodanig aan het georganiseerd overleg gebonden is,
dat dit College alvorens een beginseluitspraak te doen, het
advies van de betrokken commissie zou moeten inwinnen.
Voorts constateert Spr., dat de debatten voldoende hebben
aangetoond, dat er ten aanzien van het bezuinigingsvraag-
stuk groot verschil van meening bestaat. Het resultaat van
een en ander is, dat de Raad moeitevol een uitweg zoekt.
Spr. gelooft, dat het College van Burgemeester en Wethou
ders te dien opzichte goed heeft gedaan met verschillende
middelen aan de hand te doen. Straks zal dan in beginsel
aangegeven kunnen worden, welken weg men dient in te slaan.
Hoewel het denkbeeld van den heer Z ij 1 m a n s op zich
zelf niet verwerpelijk is, zal een algeheele salarisherziening
zeer veel tijd vorderen, zoodat langs dezen weg voor dit
dienstjaar niet meer het gewenschte effect te bereiken zal
zijn. Anders staat het met het voorstel tot het. heffen van
een pensioenbijdrage van 3 '/2 °/odit kan gemakkelijk binnen
niet al te langen tijd verwezenlijkt worden.