9 APRIL 1924. 377 eventueele salarisvermindering niet op hen toe te passen. Ten slotte verklaart Spr. ten deze op zijn eenmaal inge nomen standpunt te blijven staan. De heer HORNIX merkt naar aanleiding van het gezegde door den heer Haaiman op, dat, indien hij hier als rijks ambtenaar zou zitten, hij dan wel zou zorgen, dat de belangen der gemeente-ambtenaren in geen enkel opzicht zouden worden geschaad. Maar, Spr. zit hier als vertegenwoordiger van de burgerij en als zoodanig heeft hij de belangen van de geheele gemeenschap te behartigen en vindt hij het billijk, dat op de salarissen en loonen van het gemeentepersoneel een korting van 3 l/a 7° wordt toegepast als pensioenbijdrage. De heer SCHRAUWEN zegt, naar aanleiding van het door den heer Speyart van Woerden gesprokene, dat ook hij ervan overtuigd is, dat, wanneer een gemeente betrekking, waaraan verleden jaar een weekloon van f 30 verbonden was, thans voor f 15 per week wordt aangeboden, daarvoor nog wel voldoende animo zal zijn, maar op die manier begint men weer met de oud-liberale theorie van vraag en aanbod op het tapijt te brengen, welke Spr. ver derfelijk acht. De vergelijking met de Rijksbelastingen gaat z. i. niet op, omdat niet in alle gemeenten een gelijke belasting betaald wordt. Den vermenigvuldigingsfactor in aanmerking nemende, verkeert deze gemeente niet in noodlijdende om standigheden. Ten slotte zegt Spr. een bezuiniging van 30 a 35 duizend gulden of f 1..per hoofd, te luttel te achten om ten opzichte van den belastingdruk eenig gewicht in de schaal te kunnen werpen. De heer ZIJLMANS merkt op, dat het feit, dat een algeheele salarisherziening veel tijd zal vorderen geen reden mag zijn om haar niet ter hand te nemen. Aan den anderen kant heeft Spr. tot zijn voldoening bemerkt, dat men de goede zijde van een zoodanige herziening inziet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 377