9 APRIL 1924.
381
Alsnu stelt de VOORZITTER aan de orde, de stemming
over de motie-Van Lnijlelaar c.s. in zake het loco
burgemeesterschap.
De heer COHEN zal met zijn fractie-genooten de ver
gadering verlaten, omdat zij indertijd niet hebben deelgenomen
aan de verkiezing van den heer Feber tot wethouder.
De heer PELSTER zal niet deelnemen aan een stemming
welke gaat over een zaak, die het beleid van Burgemeester
en Wethouders betreft. Spr. wil geen rechter zijn in eigen
zaak.
De heer SPEYART VAN WOERDEN legt de volgende
verklaring af:
Mijnheer de Voorzitter,
Tegenover het besluit der R. K. Raadsfractie om op 3
December j. 1. een motie in te dienen, tegenover de wijze,
waarop die is ingediend en de toelichting daarbij gegeven
sta ik vreemd; het besluit daartoe is genomen op eene
fractievergadering, waaraan ik geen deel genomen heb, terwijl
ik eveneens verhinderd ben geweest de raadszitting van 3
December j. 1. bij te wonen.
Wat de nota van den heer Van Lu ij te laar betreft,
overgelegd bij het Centraal Rapport, de redactie daarvan is
eerst in de begrootingsafdeeling, waar ik met den heer Van
Luijtelaar zitting had, te mijner kennis gekomen en te
voren heeft mij ook geen mededeeling bereikt, dat deze ter
kennis van de leden der R. K. raadsfractie zou worden ge
bracht. Ik meen dan ook vrij te staan tegenover deze motie.
En, Mijnheer de Voorzitter, dan wil ik bij deze verklaren,
dat ik, gehoord de besprekingen van gisteren, aan deze motie
mijn stem moet onthouden: le. omdat, waar aanmerking
wordt gemaakt op het beleid van Burgemeester en Wet
houders in zake de benoeming van den heer Feber tot