9 APRIL 1924. 389 men daarvan weinig genoegen heeft ondervonden. Ten aan zien van het loon der tramconducteurs in verband met de voorgestelde salarisvermindering heeft Spr. zooeven reeds een opmerking gemaakt. Omtrent de kosten van het onder houd van den weg heeft Spr. bij den Directeur inlichtingen ingewonnen, waaruit hem is gebleken, dat de tram eigenlijk moet betalen wat autobussen en andere voertuigen stuk rijden. Spr. vraagt daarom, of Burgemeester en Wethouders niet den tijd gekomen achten om het trambedrijf van een derge lijke onbillijke verplichting te ontslaan. De VOORZITTER zegt, dat de laatste opmerking van den heer B o g m a n s den indruk wekt, dat daaraan wel eenig gevolg zal zijn te geven. Wat zijn klacht over het gemis aan bezuinigingsdrang bij de tramcommissie betreft, deze is Spr. niet recht duidelijk. De heer BOGMANS verklaart daarmede bedoeld te heb ben, dat er telkens dingen worden gedaan b. v. onderhouds werken, welke te duur zijn. Spr. zou wenschen, dat er eerst opgaven werden gevraagd, welke dan in de commissie konden worden besproken. De VOORZITTER veronderstelt, dat groote reparatiën e. d. toch wel eerst in de commissie worden besproken. Voor het overige verwijst Spr. den heer Bogmans als lid der commissie om door deze bij den Directeur inlichtingen in te winnen. De heer LOOMANS vindt een loon van 35 ets. per uur voor het schilderwerk, bedoeld bij art. 13 der gewone uit gaven, wel wat erg gering. De VOORZITTER zegt, dat daaromtrent nader geïnfor meerd zal worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 389