394 9 APRIL 1924. in om den post 1 (Jaarwedden) met f 2000, 7 (Brandstoffen enz.) met f 1000, 9 (Kleeding personeel) met f 400, 13 (Schoon maak enz.) met f 500, 18 (Inkten enz.) met f 300 en 22 (onvoorzien) met f 1000 te verminderen. De VOORZITTER wijst er op, dat de voorgestelde be dragen behoorlijk overwogen zijn. Het is dan ook absoluut onmogelijk om zonder nadere informatie te zeggen, of het aanbrengen van deze verminderingen toelaatbaar is. Men zou in verband hiermede de behandeling van deze begrooting kunnen aanhouden, doch zulks zou natuurlijk stagnatie teweeg brengen. Spr. vindt het feit, dat enkele posten vrij hoog geraamd zijn, op zich zelf geen reden voor aanhouding. Indien de heer Speyart de door hem voorgestelde bedragen wil overplanten naar den post „onvoorzien", dan lijkt Spr. dit de beste oplossing, omdat daarin dan een push zit tot beperking van bedoelde uitgaven. De heer SPEYART VAN WOERDENOnder voorbe houd, dat niet dan in zeer ernstige gevallen uit „onvoorzien" mag worden overgeschreven. De heer ZIJLMANS zou daarmede zeer voorzichtig willen zijn, daar in dat geval het geld ook voor andere doeleinden gebruikt zou kunnen worden. De VOORZITTERMen zou dan den post „Onvoorzien" kunnen splitsen in „Onvoorzien" en „Overschotten". De heer SPEYART VAN WOERDEN verklaart bij nader inzien, zijn voorstel tot vermindering van diverse posten te handhaven. Spr. verzoekt den Voorzitter één van de desbetreffende posten, b. v. post 7, in stemming te brengen, wordt hij verworpen, dan kan de verdere behandeling van deze begrooting worden aangehouden, ten einde Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen inlichtingen in te winnen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 394