406 9 APRIL 1924. Z ij 1 m a n s zou prae-advies bij de begrooting worden uitge bracht. Dit is echter niet geschied. Verder verschilt Spr. met den Voorzitter van meening in zake den drukken werkkring van een wethouder. Spr. beroept zich in dit verband op een rede van mr. dr. van Ketwich Verschuur, burge meester van Groningen, waarbij hij de taak van een wet houder niet zoo bijzonder zwaar bleek op te vatten. Er zijn immers toch ook nog wethouders, die naast hun wethouder schap tijd hebben voor een Kamerlidmaatschap of een drukke particuliere functie. Dit bewijst, dat de wethoudersfunctie, hoe zwaar ook, niet bovenmenschelijk genoemd kan worden. De wethouders te vergelijken met ambtenaren, acht Spr. niet juist, daar een wethouder z. i. geen ambtenaar is. De quaestie is, dat er bezuinigd moet worden en Spr. had verwacht, dat de wethouders eigener beweging zouden zijn gekomen met een voorstel tot verlaging hunner jaarwedden. Nu dit echter niet is geschied, kan Spr. zich vereenigen met het denkbeeld om aan Gedeputeerde Staten een adres te zenden om zoo doende tot verlaging te geraken. De heer KORTEWEG blijft van meening, dat de bezui niging van bovenaf moet beginnen. Spr. brengt in herinnering, dat in de vergadering van den Raad op 11 December 1923 op voorstel van den heer Cerutti besloten werd, het voor stel van den heer Zijl mans en van Spr. bij de begrooting te behandelen. Spr. wenscht daarom dan ook, dat het voorstel thans in behandeling wordt genomen. De VOORZITTER antwoordt, dat hiertegen geen bezwaar bestaat. Alleen zou Spr. het niet redelijk vinden om, indien geen enkele vermindering wordt toegepast op de salarissen en loonen van de ambtenaren en werklieden, zulks wel te doen ten opzichte van de jaarwedden van de wethouders. De heer HORNIX: de salarisherziening komt ook nog.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 406