9 APRIL 1924. 415 De heer ZIJLMANS vraagt, of binnenkort een voorstel van het College is te verwachten tot verandering van deze pensioenregeling. De regeling van thans is erg duur. In verschillende andere gemeenten is eveneens wijziging gebracht in de bestaande pensioenregelingen. De VOORZITTER antwoordt, dat er ten opzichte van dit punt geen bepaalde eenstemmigheid heerscht in het College. De heer F e b e r heeft bij de tot standkoming van deze regeling uitvoerige nota's overgelegd, waarin gegevens zijn verwerkt, welke de lust van Burgemeester en Wethouders voor de pensioenregeling niet aanwakkerden. In den Raad hebben er voorts breede besprekingen plaats gehad. De gevolgen dezer regeling zijn echter door den Raad aanvaard, hoewel de stemmen in den Raad niet zeer overtuigend waren. Het komt voor, dat er reden is om wijziging dezer pensioen regeling onder de oogen te zien. Indien Burgemeester en Wethouders echter wederom zoo weinig steun in den Raad daarbij zouden vinden, als destijds bij het ontwerpen der regeling, dan zou het monnikenwerk zijn om er aan te be ginnen. De heer Kluft dringt op afschaffing aan. Spr. weet niet, hoe de Raad hierover denkt of op welke wijze hij verandering wenscht. De heer ZIJLMANS merkt op, dat door de ingezonden adressen het publiek toch een zeer duidelijken drang heeft uitgeoefend tijdens het tot stand komen dezer regeling. Thans is het echter bovendien een anderen tijd en is er een nieuwe Raad. Spr. vraagt, hoe het College over wijziging der pen sioenverordening denkt. De VOORZITTER zegt, dat het College in de stemming van den Raad over dit punt toch eenigen steun moet kunnen vinden. Spr. kan echter uit de houding van den Raad niet opmaken, dat deze quaestie urgent geacht wordt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 415