9 APRIL 1924.
421
De heer APPELBOOM vraagt het woord voor een per
soonlijk feit. Spr. verklaart, dat hetgeen hij in het begin
dezer vergadering over den heer Moll gezegd heeft, op
een misverstand berust. De heer Moll was er niet bij tegen
woordig, toen aan Spr. verteld werd, dat de heer Feb er
hedenmiddag in „de Schuur" geweest zou zijn. Spr. biedt
den heer Moll derhalve zijn excuus aan.
De heer MOLL dankt den heer Appelboom voor deze
ridderlijke erkenning.
De heer KORTEWEG sluit zich volkomen aan bij het-
geen door de heeren Haaiman en Cohen is opgemerkt.
Voor zoover Spr. bekend is, gaat Blakenburg niet meer
op de planken staan om propaganda te maken voor den
Ned. Bond van Politiepersoneel. Spr. acht nu dan ook den
tijd gekomen, om de verzoenende hand te bieden.
De heer NEVE wenscht ook iets over deze quaestie te
zeggen. Uit een gesprek met den Commissaris van Politie
is aan Spr. gebleken, dat deze niet ongenegen was, Bla
kenburg in zijn vroegeren rang te herstellen. Spr. kreeg
den indruk alsof door den Commissaris en ook door den
Burgemeester een weg gezocht werd om deze zaak in der
minne op te lossen. Spr. heeft dan Blakenburg aange
raden om naar den Commissaris te gaan, daar deze gezegd
had, dat hij natuurlijk zelf niet naar Blakenburg kon
gaan, maar dat hij met alle politieagenten op goeden voet
wenschte te staan. Spr. had Blakenburg tevens gezegd,
dat hij natuurlijk den bond, die voor hem een weldoener is
geweest, geen trap mocht geven, doch dat er wellicht een
middenweg te vinden zou zijn. Blakenburg is zeer goed
ontvangen door den Commissaris. Deze laatste deelde echter
aan Spr. mede, dat de zaak was afgestuit op den Burge
meester. De Commissaris had gedaan, wat hij kon doen.
De Burgemeester zou echter gezegd hebben, dat hij van