9 APRIL 1924.
425
De heer COHEN is van meening, dat er niet te veel
agenten zijn. Spr. weet, dat er verschillende wijken zijn,
welke „geloopen" en niet gesurveilleerd worden, omdat de
agenten anders niet op tijd ter plaatse van de controle zijn.
Worden er 14 agenten ontslagen, dan is er aan den anderen
kant een groot wachtgeld noodig. Bovendien zal verlenging
van den arbeidstijd dan noodig blijken. Spr. is hiervoor niet
te vinden. Betreffende de bewaking van het Valkenberg,
merkt Spr. op, dat niet is aangetoond, dat deze niet zou
voldoen. Spr. heeft alleen bemerkt, dat de surveillance ge
durende een gedeelte van den dag geschiedt door een hoofd
agent-controleur. Deze bewaking kan naar Spr. meent echter
evengoed geschieden door een agent le of 2e klasse. Hier
door zou ook eenige bezuiniging, al is deze ook gering,
verkregen kunnen worden. De voorstelling, als zouden de
agenten thans een 56-urige werkweek hebben, is niet geheel
en al juist. Hun chefs zullen moeten erkennen, dat de dienst
tijd feitelijk 59 uur is. De agenten zijn verplicht 15 minuten
vóór den aanvang van hun dienst op het politie-bureau te
zijn. Ook bij aflossing op de posten moeten zij ten minste 15
minuten van te voren aanwezig zijn. Per week komt dit
neer op 3 uur langeren dienst. Voorts is Spr. geen voor
stander van het klassestelsel. Hij doet dan ook een beroep
op den Raad, dit stelsel af te schaffen. Wanneer de agenten
na twee jaren geheel op de hoogte van den dienst zijn, dan
moet men een aanstelling tot agent le klasse niet afhankelijk
stellen van het verkrijgen van het diploma, voor welk diploma
reeds een toelage gegeven wordt.
De heer HAALMAN sluit zich volkomen aan bij den
heer Moll. Ook Spr. zal niet wagen commissaris te spelen.
Hij stelt zich op het standpunt, dat het aantal, dat noodig
is voor een behoorlijke vervulling van den dienst en voor
een behoorlijken diensttijd gehandhaafd moet worden. Aan
neming van het voorstel van de heeren Appelboom en
H o r n i x zal noodwendig verlenging van den diensttijd ten