42$ 9 APRIL 1924. gevat in een staat, royaal aan den Raad over te leggert. Evenmin heeft Spr. geschroomd om in de memorie van antwoord het licht te laten vallen op plaatsen, welke in de uitgaven voor de politie goedkooper zijn. Op den overge- legden staat zijn echter evenzeer plaatsen aan te wijzen, welke een duurdere politie hebben. Spr. verklaart evenwel nogmaals, dat dergelijke cijfers niet zoo zonder meer, te vergelijken zijn. Wanneer men op dien staat echter de personeelssterkte nagaat, dan vindt men slechts een viertal gemeenten, die minder dan 60 agenten in dienst hebben. Dit werpt geen kwaad licht op Breda. Per inwoneraantal behoort deze gemeente niet tot de hoogste maar evenmin tot de laagste van de vermelde gemeenten. Voorts dient niet te worden vergeten, dat Breda niet direct omringd wordt door het platteland, doch door een dicht bevolkte omgeving. Verder is Breda een „Knotenpfunkt von Eisenbahnen", trams en groote wegen. Kortom, het is een middelpunt van een be langrijk verkeer. Vervolgens geeft Spr. een overzicht van de indeeling van de agenten. De Raad heeft zich zeer gunstig uitgesproken over het instituut verkeersagenten. Spr. mag dus aannemen, dat deze ook werkelijk noodig geacht worden. In de plaatsen op den staat vermeld, ook in sommige, welke eenigszins met Breda vergeleken kunnen worden, zullen veelal geen verkeers agenten zijn. Te Breda zijn hiervoor alleen reeds een zevental agenten noodig. Trekt Spr. deze af van het totaal aantal van 60, dan blijven er 53 agenten over. Voor speciale diensten moeten 3 agenten beschikbaar zijn. Voor ziekte gevallen, verlof en bijzonder drukke gelegenheden, zooals bijv. de kermis, optochten, enz,, dient men een reserve van tenminste 2 agenten te hebben. 48 agenten blijven er dus over. Met dit aantal moet de gewone controledienst dus volbracht worden. Iedere agent heeft één vrijen dag per week. Hierdoor wordt het totaal aantal weer met 8 a 9 verminderd. Ten slotte resteeren er derhalve nog slechts

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 428