454
11 APRIL 1924.
Hoofdstuk V. Volkshuisvesting.
De heer SCHRAUWEN vraagt, of voor wijziging van
de huren van de woningen der houwvereenigingen de toe
stemming van Burgemeester en Wethouders noodig is.
De heer COHEN zegt, dat de huren van die woningen
nog dezelfde zijn gebleven, hoewel het inkomen van sommige
der bewoners verminderd is.
De heer HORNIX heeft in het centraal rapport gewezen
op het oneconomische van de scheiding tusschen de diensten
van Openbare Werken en Bouwpolitie. Spr. heeft naar aan
leiding van de opmerking van Burgemeester en Wethouders
in de memorie van antwoord nadere inlichtingen ingewonnen,
waaruit hem is gebleken, dat die opmerking onjuist is; de
Directeur van Openbare Werken draagt geen verantwoor
delijkheid voor den dienst der Bouwpolitie. De scheiding is
dus inderdaad een feit.
De heer HAALMANHet is een scheiding tusschen
tafel en bed.
De VOORZITTER zegt, dat zulks niet onaardig is op
gemerkt. Men heeft ter vereenvoudiging van de administratie
in den dienst eene splitsing gemaakt, hetgeen is gebleken
zeer practisch te zijn. De afdeeling „Bouw- en Woningtoe
zicht" blijft onder de directie van Openbare Werken, die
met betrekking tot hare inzichten tegenover Burgemeester
en Wethouders verantwoordelijk is. Het is echter van groot
belang voor de vluggere afdoening van zaken, wanneer
Burgemeester en Wethouders in directe correspondentie staan
met den Adjunct-directeur van Openbare Werken. Het be
treft hier dan ook eenvoudig een kwestie van organisatie.
De heer HORNIX Maar, als er bij Openbare Werken