r- 464 11 APRIL 1924. dat zulks niet aan den Directeur van Openbare Werken ov werd opgedragen, werd hem geantwoord, dat men daarvoor be iemand moet hebben, die zulks al eens meer gedaan heeft. co Spr. heeft toen gezegdDan sterft dat geslacht uit. Nu is gr Spr. ter oore gekomen, dat men voor de verbouwing van Q| het Stadhuis ook weder een architect van elders heeft geën- pj; gageerd, dus kan de Directeur van Openbare Werken dat bo ook niet. Spr. vindt in een zoodanige handelwijze een mis- w( kenning liggen van de capaciteiten van dien ambtenaar. zo va De heer HORNIX wil aan de woorden van den heer r£ Cerutti nog toevoegen, dat het inderdaad een feit is, dat ee de verbouwing van het Stadhuis niet aan Openbare Werken va is opgedragen. vr za De VOORZITTER Er is nog niets opgedragen. be De heer KLUFT zegt, dat de uitvoering van al de wer ken, door den heer Pels ter genoemd, nog jaren kan duren. Spr. vindt het ook allertreurigst, dat telkens in plaats van aan den Directeur van Openbare Werken aan een ander opdracht wordt verstrekt. In de bouwcommissie is ook ge zegd, dat de tijdelijke ingenieur noodig was voor werkzaam heden aan de Gasfabriek, in den Belcrumpolder, enz. Doch wanneer met de exploitatie van den Belcrumpolder wordt begonnen, dan zal daar alleen met een opzichter kunnen worden volstaan. Wat de oprichting van het abattoir betreft, daarin zal de Directeur van den Vleeschkeuringsdienst een groot aandeel hebben. Laat men daarom trachten met zoo dc min mogelijk krachten toe te komen daarin is voor Spr. de een bezuiniging gelegen. Ten slotte merkt Spr. nog op, dat ee ten aanzien van de vernieuwing van de Hooge Brug ook de het advies is gevraagd van iemand van elders, n. 1. uit to Utrecht. Zulks kost allemaal maar geld. ge ne De VOORZITTER is van meening, dat men de zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 464