11 APRIL 1924. 471 leerjaar. Tot op heden is dit niet geschied. Spr. wijst in dit verband op de activiteit door de wethouders van onderwijs te Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ten deze ontwikkeld. Voorts zegt Spr. niet te weten welk bezwaar er tegen het aannemen van de motie-H a a 1 m a n kan bestaanhet zal het percentage vergrooten van hen, die de onderwijsverslechtering trachten te voorkomen en men moet z. i. elke gelegenheid daartoe aangrijpen. De heer KORTEWEG is door het antwoord van den Voorzitter aan den heer Hornix gegeven niet bevredigd. Toen in 1920 het gymnastieklokaal aan de Keizerstraat werd gebouwd, heeft Spr. gevraagd, of daar nu aan alle scholen gymnastiekonderricht zou worden gegevenwelke vraag be vestigend beantwoord werd. Tot nu toe is dat echter niet gebeurd. Het lijkt Spr. beter alle scholen op de beurt ge bruik te laten maken van dat lokaal. Trouwens, de gemeente is volgens de wet verplicht tot het geven van onderwijs in lichamelijke oefeningen. De heer HAALMAN ziet zich tot zijn spijt genoopt te repliceeren. Spr. heeft uit het betoog van den Voorzitter den indruk gekregen, dat deze heeft gepoogd een uitvlucht te zoeken om te voorkomen, dat Spr.'s motie wordt aange nomen. Spr. is er evenwel van overtuigd, dat die aanneming de zaak zeker geen kwaad zal doen. Spr. heeft in zijn motie alleen de cardinale punten genoemd; hij kan daarin toch niet het geheele Koninklijk besluit opnemenIn het adres der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten is alles ver werkt. De VOORZITTER Heeft de Raad dat adres bestudeerd De heer HAALMAN: Het is niet noodig, dat ieder raadslid zich in de finesses van de zaak inwerkt. Het is voldoende te weten, dat er dreigend gevaar bestaat voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 471