11 APRIL 1924. 477 De heer KORTEWEG juicht het voorstel van den heer Van Luijtelaar, van harte toe. Spr. heeft al jaren ge leden in overweging gegeven om de schoolhoofden in Januari te laten opgeven, wat zij voor dat jaar denken noodig te hebben en dit dan later te doen controleeren. De heer COHEN meent, dat de Raad toch juist met het oog daarop Burgemeester en Wethouders hebben gemachtigd, iemand aan te stellen, die met het toezicht op het zuinig gebruik van leermiddelen en schoolbehoeften is belast. De heer VAN LUIJTELAAR zegt, dat het hier gaat over de kosten van 1922, d. i. dus vóór dien tijd. De heer COHEN trekt dan zijn opmerking in. De VOORZITTER zegt, dat, hetgeen de heer Korteweg wil, met betrekking tot de openbare scholen reeds gebeurt. Wat de bijzondere scholen betreft, daar staat men anders tegenover. De vrijheid van het bijzonder onderwijs verdraagt zich niet met het stellen van een dergelijken eisch. De gemeente moet aan de bijzondere scholen de werkelijke uitgaven mits zij niet meer bedragen dan die van de openbare scholen uitkeeren, welke na 3 jaren worden gecontroleerd. De heer KORTEWEG zou te voren een opgaaf willen hebben. De VOORZITTER: Daar zou bezwaar tegen bestaan. Wat nu de kwestie betreft, welke door den heer Van Luijtelaar is aangeroerd, n. 1. van de school, die zich zoo zeer te buiten zou zijn gegaan, Burgemeester en Wethouders weten daar nog niets van; de zaak is nog in onderzoek. De post wordt alsnu goedgekeurd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 477