11 APRIL 1924. 491 De VOORZITTER merkt op, dat hierin een aansporing te meer zal liggen om te trachten het verlies zooveel mogelijk in het najaar in te halen. Daar deze post echter zoo onzeker is, acht Spr. het niet raadzaam verandering daarin aan te brengen. Blijkt het bedrag niet voldoende te zijn, dan kan het ontbrekende uit den post voor onvoorziene uitgaven worden overgeschreven. De heer HORNIX vraagt wat er moet gebeuren, indien in dat geval ook de post voor onvoorziene uitgaven te klein blijkt. De VOORZITTER antwoordt, dat alsdan nog altijd van andere posten kan worden overgeschreven. Deze post wordt alsnu goedgekeurd. HOOFDSTUK XIV. KASVOORZIENINGEN. Volgnummer 630d. Belooning van den ambtenaar belast met de uitbetaling van rijkspensioenen. De heer ZIJLMANS vraagt, krachtens welk Rijksvoorschrift deze uitbetaling aan een gemeente-ambtenaar wordt opge dragen. Voorts vraagt Spr., of de werkzaamheden hieraan verbonden onder den gewonen werktijd van den ambtenaar geschieden. De heer PELSTER antwoordt, dat de Raad voor deze werkzaamheden in 1918 een vergoeding van f 200.— heeft vastgesteld. De wet legt deze verplichting op, echter zonder dat het Rijk daarbij er eenige vergoeding voor geeft. In 1918 werd door den ambtenaar f 12.574.41 uitbetaald en in 1923 een bedrag van f 40,882.72. Hieruit blijkt dus wel, dat de er aan verbonden werkzaamheden beduidend zijn toege nomen. De ambtenaar hiermede belast is de gemeente-ont»

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 491