3 MEI 1924.
507
18. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot toe
kenning van vergoedingen aan bijzondere schoolbesturen
wegens boventallige leerkrachten overeenkomstig art. 100
der L. O.-wet 1920, over de dienstjaren 1921 en 1922 (aan
gehouden in een vorige vergadering), luidende als volgt:
„Ter bekoming van de vergoeding overeenkomstig art.
100 der Lager-Onderwijswet 1920 wegens boventallige leer
krachten zijn van bijzondere schoolbesturen alsnog ingekomen
de volgende aanvragen
voor het dienstjaar 1921
a. Sint Janstraat 10 (M. U. L. O.) f 6726.33 l/a
b. Nieuwstraat 27 id. 3690.33
c. Leuvenaarstr. 178 G. L. O. 410.—
voor het dienstjaar 1922
d. Bouwerijstraat 27 (M. U. L. O.) 7676.68
e. Catharinastraat 26 id. 6609.70
St. Janstraat 10 G. L. O. 3016.501/2
g. Oude Vest 3 id. 2458.31
Totaal f 30587.86
Aan deze scholen waren verbonden boven het aantal
onderwijzers, dat door het Rijk werd vergoed, wat betreft
de scholen hiervoor vermeld onder
a. 3 onderwijzers gedurende een voljaar;
b. 2 onderwijzeressen gedurende een voljaar en 1 gedu
rende 3 1/2 maand;
c. 1 onderwijzeres gedurende 3 maanden;
d. 4 onderwijzeressen gedurende een voljaar;
e. 2 onderwijzers gedurende een voljaar;
1 gedurende 8 maanden en 1 gedurende 11 1/2 maand
2 onderwijzers gedurende een voljaar
g. 1 onderwijzer gedurende een voljaar.
Bij hetgeen volgt is door ons rekening gehouden met
Uwe beslissing, genomen in de vergadering van 22 Februari
j. 1., waarbij geen gevolg werd gegeven aan ons voorstel