512 3 MEI 1924. „Zooals Uwen Raad bekend is, houdt reeds geruimen tijd „ons de vraag bezig, hoe het meest doeltreffend en het „meest in overeenstemming met goeden smaak de verbouwing „van het Stadhuis tot stand te brengen, ten behoeve waarvan „door de gewaardeerde vrijgevigheid van Mevrouw de „Weduwe Oukoop, 11 Februari 1915 overleden, ons een „legaat ten dienste staat, dat met renten de beschikking „geeft over eene som van ruim f 60.000. „Ware het niet, dat dit legaat ons dwingt deze verbouwing „ter hand te nemen, dan zouden de flnancieele omstandigheden „van dezen tijd ons allicht nopen, nog langer genoegen te „nemen met den in vele opzichten onvoldoenden en weinig „behagelijken toestand, waarin ons voornaamste overheids gebouw verkeert. Echter zal in den aanvang van het „volgende jaar het legaat zijne bestemming moeten hebben „verkregen en in verband daarmede kan men niet nalaten „den toestand in zijn geheel onder de oogen te zien, al „zullen vele wenschen niet mogen worden vervuld en zal „bij het plan van verbouwing beperking zijn te betrachten. „Wij hebben het, ten einde eene goede voorbereiding van „eene door Uw Raad te nemen beslissing te bevorderen, „onvermijdelijk geacht, overleg te plegen met- en advies in „te winnen van een deskundige, een architect van veel „ervaring, liefst van een, die door zijne werkzaamheden met „de eischen van een stadhuis bekend is. Bij overweging „toch welke vraagstukken zich bij de verbouwing voordoen, „bleek dat met een eenvoudigen aanbouw of eenige uit breiding niet zou kunnen worden volstaan. Al springt het „meest in het oog de volstrekt onvoldoende toestand van „de zaal der raadsvergaderingen met hetgeen daarbij behoort volstrekt onhoudbaar ook met het oog op de thans toch „spoedig te verwachten grenswijziging er zijn ook andere „misstanden te verhelpen, die bij den dagelijkschen arbeid „zeker niet minder om verbetering roepen. Er heerscht een „zeer hinderlijk gebrek aan vergaderzalen; eene trouwzaal „ontbreekt, terwijl het gewenscht is voor dit doel twee ruime

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 512