516 3 MEI 1924. de wel genoemde en door Uw Raed aanvaardbaar „geachte som van f 150.000.wellicht met 40 a 50.000 „gulden worden overschreden, ook wijl in het oude gebouw „veranderingen moeten worden aangebracht (o. m. wethou- „derskamers) al onthouden wij ons daar van bovenbedoelde „verbetering van gangen en verbindingen. „Wij stellen U mitsdien voor, ons te machtigen tot de „uitvoering van de voorgelegde plannen behoudens nader „wenschelijk geachte ondergeschikte wijzigingen over te „gaan, daartoe de noodige opdracht te verstrekken aan den „Heer J, W. Hanrath voornoemd en een crediet beschik- „baar te stellen van f 130.000. tevens ons machtigend „bovendien het legaat en renten voor bovengezegde uit voering aan te wenden." De heer COHEN vraagt, waarom het College maar met een voordracht van één persoon komt. Zooals de zaak nu staat, wordt de Raad voor een „fait accompli" gesteld. De heer SCHRAUWEN wil aan het oorspronkelijk plan vasthouden en het crediet beperken tot f 90.000.alsmede het werk opdragen aan den dienst van Openbare Werken. De heer HORNIX is de meening toegedaan, dat het werk best kan worden opgedragen aan Openbare Werken, het geen tot bezuiniging van kosten zal leiden. Spr. stelt der halve voor, den Directeur van Openbare Werken alsnog het ontwerpen van een plan op te dragen, daarna kan dan nog beslist worden, of de uitvoering aan den architect Hanrath of aan den Directeur van Openbare Werken zal worden opgedragen. De heer KORTEWEG wijst er op, dat uit de in het voorstel voorkomende woorden „Ware het niet, dat dit legaat ons dwingt deze verbouwing ter hand te nemen enz." blijkt, dat deze verbouwing niet direct noodig is. Toch is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 516